Vakgroep Telecommunicatie en Informatieverwerking
Hierna kijken we welke eisen de topologie stelt om aan een hogere snelheid te kunnen voldoen en wat een gestructureerde bekabeling is. Daarna gaan we na waarom het Fast Ethernet protocol zo interessant is, welke implementaties mogelijk zijn en welke bouwstenen we kunnen gebruiken.
Tevens bespreken we hoe we de overgang naar het nieuwe netwerk kunnen opzetten en hoe het zal worden geïmplementeerd in de Vakgroep Telecommunicatie en Informatieverwerking. Appendix A legt in het kort een aantal begrippen uit die in de verhandeling aangeduid zijn met een sterretje (*).
De toename van het aantal gebruikers laat het aantal computers op het lokale netwerk stijgen. Hierdoor vergroot de kans op verzadiging van dit netwerk, met vertraging voor de gebruikers tot gevolg.
Door de komst van steeds snellere werkstations met RISC* (multi)processors, de komst van snellere PC's en de snel dalende kost daarvan werd de weg geplaveid voor LAN intensieve toepassingen die tot voor kort enkel mogelijk waren op mainframes. De verhoging van deze verwerkingscapaciteit van de computers en de nieuwe toepassingen vragen een grotere bandbreedte (verwerkingssnelheid) van het netwerk zelf.
Opkomende data-intensieve toepassingen en technologieën -- zoals multimedia, multicasting*, grafische gebruikerinterfaces, en een continue groei naar hoogperformante database software pakketten -- belasten de huidige client-server* omgevingen en vragen een grotere bandbreedte en versnelde client-server responsietijden.
Ook vanuit het standpunt van de netwerkbeheerder kunnen er redenen aangehaald worden om netwerkaanpassing door te voeren:
Indien er gebruikers bijkomen of verhuizen, moet het aan- en afkoppelen van computers met een minimum van tijd en middelen kunnen plaatsvinden. Tevens houdt de beheersbaarheid van het netwerk in dat het gebruik en de belasting kunnen gemeten worden. Dit vereist dat de opgestelde netwerkapparatuur centraal beheerd kan worden.
Naarmate een gebruiker het lokaal netwerk meer gebruikt, wordt deze ook meer afhankelijk ervan in zijn/haar dagelijks werk en is het belangrijk dat het netwerk betrouwbaar is. Om deze betrouwbaarheid te garanderen kan men redundantie in de netwerkapparatuur voorzien.
Door het vervangen van verouderde toestellen tracht men de efficiëntie van het netwerk te verhogen.
De switch werkt als een bridge: wanneer een pakket op de switch toekomt, wordt gekeken voor welk segment het bestemd is en wordt het alleen aan dat segment doorgegeven. Als het pakket bestemd is voor hetzelfde segment, dan negeert de switch dit pakket. Deze technieken verhinderen dat het pakket doorgegeven wordt naar segmenten waarvoor het niet bestemd is, met een daling van trafiek tot gevolg.
Daarenboven kan een switch deze directe verbindingen ook simultaan tussen twee andere segmenten maken. De segmenten hoeven zelfs niet dezelfde snelheid of hetzelfde protocol te hebben. Switchen kunnen namelijk ook gebruikt worden om Token Ring, ATM (Asynchronous Transfer Mode), FDDI (Fiber Distributed Data Interface) of Fast Ethernet te verbinden.
Ten tweede ondersteunt Fast Ethernet full-duplex mode, die bijzonder van pas komt bij server connecties. Hierdoor kan de server tegelijkertijd data ontvangen en versturen (200 Mbps). Bovendien behoudt Fast Ethernet het pakketformaat, de pakketlengte, de foutcontrole en het media toegangsprotocol (CSMA/CD)* van standaard Ethernet. Hierdoor is er een compatibiliteit gewaarborgd met een op Ethernet gebaseerde LAN configuratie, maar ook met de reeds aanwezige netwerk software.
Fast Ethernet kan zowel met goedkope twisted-pair voor korte afstand of over hoogwaardige optische vezel voor langere afstand geïmplementeerd worden.
Een zogenaamde hub (concentrator), waaraan alle stations gekoppeld zijn, bepaalt welk station eerst bediend wordt. Daarbij wordt een pakket met hoge prioriteit voorgelaten op een pakket met normale prioriteit. Deze methode voldoet beter aan de tijds-kritische toepassingen zoals spraak, video en multimedia.
Doordat de transmissiesnelheid per draadpaar niet drastisch verhoogd is, kan men gebruik maken van gewone kwaliteit-telefoonkabels (vanaf categorie 3); vandaar de letters ``VG'', die staan voor Voice Grade, maar full-duplex transmissie is niet mogelijk.
Anderzijds ondersteunt 100Base VG AnyLAN connecties met Token Ring (IBM), FDDI, en standaard Ethernet, vandaar de extensie AnyLAN.
Asynchronous Transfer Mode (ATM) biedt een oplossing om tijds-kritische informatie, zoals spraak en video, samen met data te versturen zonder onderbrekingen of vertragingen in de informatiestromen. Naargelang het informatietype kan een toepassing, als daar nood aan is, aan het ATM netwerk een grotere bandbreedte vragen (Bandwidth ON Demand).
De constante en/of hoge transmissiesnelheid wordt bekomen door enerzijds de pakketten op te splitsen in kleinere celpakketjes die een vaste lengte hebben en anderzijds door van foutcorrectieprotocollen af te zien. In de plaats hiervan wordt er een foutloos digitaal transmissienetwerk ondersteld. Het zijn de hogere protocollen die het eventuele verlies van data moeten opvangen.
Met ATM-switches wordt steeds een punt-tot-punt verbinding gelegd tussen twee stations. De route die een cel moet afleggen om van het ene station naar een andere te gaan, legt men vast in een tijdelijke virtual channel connection. Deze verbinding, die virtueel is omdat ze door software wordt gegenereerd, komt tot stand nadat elke tussenliggende ATM-switch in het pad het bestemmingsadres gedecodeerd heeft.
Met de keuze van de interne switch verbindingen wordt een tijdelijk adres gegenereerd. Elk pakket wordt met dit
Een aantal transmissiesnelheden wordt door ATM ondersteund. De industrie heeft geopteerd voor 155 Mbps als basissnelheid waarbij de bekabeling met twisted-pair of optische vezel wordt geïmplementeerd. ATM kan echter ook 622 Mbps aan, maar dan enkel over optische vezels.
Typisch aan de coax-netwerkverbinding is haar busstructuur. Dit betekent dat de verbinding van het ene werkstation naar het andere gelegd wordt. De coax biedt een aantal voordelen:
De huidige netwerkimplementatie in vele vakgroepen aan de Universiteit Gent berust nog voor een groot deel op coax (ThinNet) busstructuur. Dit is echter geleidelijk aan het veranderen naar een andere topologie, te weten de sterstructuur.
In een sterstructuur wordt elk werkstation aan een concentrator verbonden met een eigen verbinding. Indien deze verbinding verbroken wordt blijft de rest van het netwerk actief. Natuurlijk heeft dit wel invloed op de kostprijs daar de lengte van de totaal benodigde kabel toeneemt.
Het is echter niet de coax verbinding die de strijd gewonnen heeft maar de goedkopere twisted-pair. Door gebruik te maken van ingenieuze transmissietechnieken, codeerschema's en de verbetering van de transmissiekarakteristieken, kunnen nu transmissiesnelheden tot 155 Mbps over twisted-pair bekomen worden.
De implementatie van een hogesnelheidsnetwerk, zij het nu Fast Ethernet, 100Base VG AnyLAN of ATM, berust op communicatie over twisted-pair of optische vezel. We gaan nu dieper in op hun specificaties.
De geleiders worden rond elkaar gedraaid en door ze als positief en negatief element te gebruiken bekomt men een gebalanceerd transmissiekanaal. Daardoor krijgt de kabel een grotere elektromagnetische performantie ten opzichte van het niet gedraaide en ongebalanceerde circuit.
Gewoonlijk zijn er twee of meer paren gebundeld met een isolerende mantel. Elk paar vormt een afzonderlijk transmissiekanaal, zodat er verscheidene signalen tegelijk verstuurd kunnen worden. Er zijn momenteel drie constructies voor twisted-pair:
STP bestaat uit twee afgeschermde (door middel van een elektrisch geleidende mantel) en getwiste paren met een tweede afscherming voor beide paren.
UTP en FTP bestaan elk uit vier getwiste paren maar de FTP constructie heeft nog een extra geleidende folie rondom de vier paren. Onderstaande figuur toont de UTP en STP constructies.
De STP-optie heeft het voordeel een lage straling te vertonen en een grotere immuniteit tegen elektrische ruis door zijn dubbele afscherming (EMI of Elektromagnetische Interferentie). De grootste nadelen zijn het volume dat het moeilijk maakt om hem te installeren en de hoge prijs.
STP-kabels hebben meestal volle geleiders van 22 AWG (American Wire Gauge) wat overeenkomt met een diameter van 0.6 millimeter. De karakteristieke impedantie is 150 Ohm en kabeltype ``A'' werd ontworpen voor 100 Mbps.
De paren zijn geïdentificeerd met een simpele standaard kleurencode:
Paar 1 | oranje/zwart |
Paar 2 | rood/groen |
FTP heeft een gunstiger EMI dan UTP, maar er moet grote aandacht geschonken worden aan de correcte installatie van de afscherming zelf, anders kan het meer EMI problemen geven dan het zou moeten oplossen.
UTP en FTP hebben gewoonlijk volle geleiders van 24 AWG (American Wire Gauge) wat overeenkomt met een diameter van 0.5 millimeter. De karakteristieke impedantie is 100 Ohm en er wordt onderscheid gemaakt tussen vijf types:
Kabeltype | Gebruik |
Categorie 1 | telefoon en lagesnelheidsdata |
Categorie 2 | ISDN en T1/E1 tot 4 Mhz |
Categorie 3 | Data tot 16 MHz |
Categorie 4 | Data tot 20 MHz |
Categorie 5 | Data tot 100 MHz |
De paren zijn geïdentificeerd met een simpele standaard kleurencode:
Paar 1 | wit/blauw en blauw |
Paar 2 | wit/oranje en oranje |
Paar 3 | wit/groen en groen |
Paar 4 | wit/bruin en bruin |
Twee specificaties geven de kwaliteit van een kabel aan. Enerzijds spreekt men van overspraak aangeduid door NEXT (Near End Crosstalk) en uitgedrukt in decibel. Overspraak wordt veroorzaakt doordat de geleiders met de isolatie een capaciteit vormen. Anderzijds spreekt men ook van signaalverzwakking of attenuation, eveneens uitgedrukt in decibel. Naarmate de afstanden en de gebruikte frequenties toenemen, stijgen de verliezen, waardoor de attenuation/NEXT toeneemt.
De optische vezel bestaat uit een kern (core) met een bepaalde brekingsindex en daarrond een bekleding (cladding) met een andere brekingsindex. Dit verschil in brekingsindex zorgt ervoor dat de lichtstraal binnen deze kern gereflecteerd wordt. Er bestaan twee verschillende types van optische vezel, namelijk de multimode en de singlemode.
De multimodevezel heeft een relatief grote kerndiameter tussen de 50 en 100 micrometer en een claddingdiameter tussen de 120 en 200 micrometer. Door de brekingsindex tussen de kern en de cladding gradueel te laten overvloeien, kan men de voortplantingssnelheid van verschillende golflengten gelijk maken, zodat de bandbreedte tot 500 MHz kan oplopen over afstanden tot enkele kilometer.
De singlemodevezel heeft een zeer kleine diameter van 6 tot 9 micrometer en een cladding van 125 micrometer. De bandbreedte kan oplopen tot verschillende tientallen GHz over tientallen kilometer.
De singlemodevezel is goedkoper dan de multimodevezel. De singlemodevezel moet echter gebruik maken van een dure laser om het monochromatisch licht te genereren in tegenstelling tot een gewoon LED (Light Emitting Diode) voor de multimodevezel. Daardoor wordt een singlemodevezel enkel gebruikt om afgelegen campussen te verbinden, en wordt de multimodevezel gebruikt binnen een campus of gebouw.
De optische vezel heeft superieure kwaliteiten ten opzichte van netwerken met koperkabels. Een enorme bandbreedte, een totale ongevoeligheid voor EMI en een zeer geringe signaalverzwakking.
Voetnoten:
1 micrometer = 1 miljoenste van een meter.
1 Giga Hertz = 1 miljard Hz.
De Amerikaanse standaard EIA/TIA-568, later ook internationaal gekend als de ISO/IEC 11801, heeft volgende doelstelling voor ogen:
We bespreken nu de richtlijnen die de ISO voorschrijft voor zowel de LAN als de backbone bekabeling.
De horizontale bekabeling loopt vanaf het werkstation of de periferie tot de telecommunicatiekast. De telecommunicatiekast bevat de patch panelen en de cross connects. De patch panelen zijn borden waar men verbindingen (cross connects) kan leggen tussen de horizontale bekabeling en de concentrator. Enkele eigenschappen van horizontale bekabeling zijn:
Het telecommunicatie wandcontact bevat minimaal twee uitgangen:
Anderzijds kan de transmissie over optische vezel gebeuren, 100Base-FX genoemd. 100Base-FX gebruikt twee multimode optische vezels type 62.5/125 micrometer.
Het zenden of ontvangen moet elk afzonderlijk gebeuren (simplex mode) waardoor dit minder geschikt is voor servers.
De maximale lengte van een segment is beperkt tot 100 meter over UTP categorie 3, conform de ISO 11801 norm. Door deze normale kwaliteit van de kabel zal de kostprijs lager uitvallen dan met een hoogwaardige categorie 5 kabel.
Elk draadpaar is gebalanceerd. Dit wil zeggen dat één draad van het signaalpaar een positief en de andere draad een negatief signaal heeft.
Alle patch panelen, cross connects en connectoren moeten eveneens aan categorie 5 voldoen. Het zenden en ontvangen kan echter terzelfder tijd gebeuren (full-duplex), waardoor de totale throughput (bandbreedte) in servers tot 200 Mbps kan gaan.
De maximale lengte is eveneens beperkt tot 100 meter, conform de ISO 11801 norm. Elk draadpaar is eveneens gebalanceerd.
Door optische vezel te gebruiken kan de afstand vergroot worden tot 412 meter tussen twee werkstations of switches en tot 2 kilometer wanneer een full-duplex verbinding wordt gebruikt. Optische vezel wordt dan ook vooral gebruikt als backboneconnectie tussen twee telecommunicatiekasten op verschillende verdiepingen of gebouwen. Ook is dit systeem immuun voor elektromagnetische straling (EMI=0) veroorzaakt door o.a. liften en zware elektromotoren in een industriële omgeving.
Voetnoot:
1 nanometer = 1 miljardste van een meter.
Een klasse I repeater hub maakt het mogelijk signalen van verschillende segmenttypes met elkaar te koppelen, zoals 100Base-TX/FX segmenten met 100Base-T4 segmenten. Op deze manier kunnen de verschillende segmenttypes met één enkele hub verbonden worden. De klasse I repeater heeft aldus een grotere tijdsvertraging door de extra vertaling van de lijnsignalen. De tijdsvertraging door het vertalingsproces maakt dat er slechts één klasse I repeater hub per collision domein kan zijn wanneer een segment een maximale lengte van 100 meter heeft bereikt.
Een klasse II repeater hub veroorzaakt een kleinere tijdsvertraging, doordat de binnenkomende signalen direct naar alle poorten worden verstuurd zonder een extra vertaling. Om deze kleinere tijdsvertraging te kunnen bereiken, verbindt een klasse II repeater hub alleen segmenten van eenzelfde signaaltechniek, zoals de 100Base-TX en 100Base-FX segmenten. Er worden maximaal twee klasse II repeaters per collision domein toegelaten wanneer de kabel zijn maximale lengte van 100 meter heeft bereikt.
Als men een station met een hub verbindt, moeten de draadparen van de ontvanger gekoppeld worden met de draadparen van de verstuurder en omgekeerd. De Fast Ethernet standaard definieert dat dit kruisen van de kabel gebeurt in de hub door de constructeur en de poort gemerkt wordt met een ``X''.
Een managed hub maakt het de netwerkbeheerder mogelijk vanop afstand de trafiek in de hub te bekijken, maar ook de eventuele fouten die op de hub poorten voorkomen. Dit laat de netwerkmanager toe vanop afstand bepaalde poorten af te koppelen, storingen gemakkelijker op te sporen of alarmsignalen bij storing door te sturen. Dit beheer gebeurt via het Simple Network Management Protocol (SNMP).
Een switchpoort kan geconfigureerd worden als een segment verbonden met een repeater hub waarop vele stations aangesloten zijn. Eveneens kan de switch ook verbonden zijn met één enkel station (of een andere switch). Wanneer dit het geval is kan de switch in full-duplex werken. Het hele collision detectiesysteem wordt dan gewoon uitgeschakeld, daar er geen botsing tussen de switchpoort en het station mogelijk is. De switching hubs kunnen cut-through of store-and-forward zijn.
Een cut-through switch begint reeds een pakket door te sturen naar een ander segment, van zodra het bestemmingsadres gelezen is (de eerste zes bytes in een Ethernet pakket). Hierdoor is de tijdsvertraging van het doorgestuurd pakket heel klein. Aan de andere kant worden verminkte en afgebroken pakketten, eigen aan de CSMA/CD techniek, ook doorgestuurd; dit veroorzaakt netwerkvervuiling en doet de globale netwerkperformantie afnemen.
Een store-and-forward switch zal eerst het volledige pakket opnemen en verifiëren of er geen fout in het pakket is geslopen aan de hand van de CRC (Cyclic Redundancy Check). Daarna wordt aan de hand van het bestemmingsadres bepaald naar welk segment dit moet gestuurd worden en zal de switch pas dan het pakket doorsturen (forwarden).
De tijdsvertraging is veel groter en zelfs afhankelijk van de grootte van het pakket. Maar doordat er geen slechte pakketten doorgestuurd worden, komt dit wel de globale netwerkperformantie ten goede. Ook het feit dat pakketten afkomstig van verschillende segmenten tegelijk gebufferd worden, maakt dat collisions vermeden worden, wat eveneens de throughput van de hele LAN verhoogt.
In tegenstelling tot cut-through switches, kunnen store-and-forward switches ook pakketten switchen tussen standaard Ethernet (10 Mbps) en Fast Ethernet wanneer de switch met beide standaarden is uitgerust. De poorten kunnen ofwel standaard Ethernet of Fast Ethernet zijn, maar ook auto-sensing. Dit wil zeggen dat door auto-negotiation bepaald wordt welk type netwerk aangesloten is.
Sommige fabrikanten proberen de voordelen van cut-through en store-and-forward te verenigen.
Zo zullen sommige switchen beginnen met cut-through voor een lage tijdsvertraging en schakelen ze over op store-and-forward wanneer een bestemmingspoort bezet is. Andere switchen beginnen eveneens met cut-through en bekijken aan de hand van de CRC's het aantal fouten dat optreedt. Naarmate het aantal fouten toeneemt en een bepaalde waarde wordt overschreden, worden ze een store-and-forward switch. Dit blijft zo totdat het aantal fouten voldoende daalt waarna ze weer cut-through worden.
Problemen kunnen ook ontstaan wanneer een poort verzadigd is. Het is mogelijk dat verschillende segmenten tegelijk pakketten sturen naar eenzelfde poort, die dan grote hoeveelheden pakketten moet laten vallen en op hun beurt verantwoordelijk zijn voor hertransmissies van de verloren pakketten. Deze verkeersopstopping tracht men te vermijden door flow-control. De verzadigde poort stuurt collision-detectie signalen naar de sturende poorten. Hierdoor stoppen bepaalde poorten met versturen en proberen opnieuw na een time-out. Zo vermijdt men verloren pakketten en hertransmissies.
Voetnoot:
ook back pressure genoemd.
Wanneer meerdere segmenten aan elkaar moeten gekoppeld worden, hoeft men enkel het collision domein na te gaan. Het collision domein is gedefinieerd als één enkel CSMA/CD netwerk waar een botsing zal plaatsvinden wanneer twee stations op hetzelfde moment willen versturen.
Een Ethernet systeem met één segment of verschillende segmenten gekoppeld met een repeater hub, is een netwerk dat fungeert als één collision domein.
Indien de repeaters of stations gescheiden worden door een switch (of bridge, of router*) krijgen ze elk een afzonderlijk collision domein. Switchen zullen het collision signaal niet propageren, zodat elke Ethernet-netwerk onafhankelijk kan werken. We kunnen dus grote netwerken bouwen door de individuele Ethernetten te koppelen via switchen. Zolang elk collision domein afzonderlijk aan de configuratieregels voldoet, zal het totale netwerk correct werken en kan men zoveel netwerkkoppelingen maken als men wil.
De configuratieregels zijn de volgende:
Repeatertype | twisted pair | glasvezel | twisted pair T4 & glasvezel | twisted pair TX & glasvezel |
enkel DTE-DTE | 100 | 412 | - | - |
één klasse I repeater | 200 | 272 | 231 | 260.8 |
één klasse II repeater | 200 | 320 | - | 308.8 |
twee klasse II repeaters | 205 | 228 | - | 216.2 |
De eerste rij toont de maximale segmentafstand van DTE tot DTE. Met DTE bedoelt men Data Terminal Equipment, een station of switchpoort. Die is dus 100 meter voor twisted pair en 412 meter voor glasvezel. De volgende rij toont de maximale diameter wanneer één klasse I repeater gebruikt wordt in combinatie van twisted pair, glasvezel, 100Base-T4 met 100Base-FX of 100Base-TX met 100Base-FX. De derde rij geeft de maximale diameter voor één klasse II repeater (100Base-T4 en 100Base-TX kunnen niet) en de vierde rij indien twee klasse II repeaters gebruikt worden.
We illustreren dit aan de hand een (fictief) voorbeeld. De repeaters zijn klasse II. De bekabeling is UTP voor de stations en een optische vezel tussen de campus router en de switch. De maximale diameter van het collision domein is afstand A (100m) + B (5m) + C (100m).
Onderstellen we als campus ``De Sterre''. De campus router bevindt zich in het Academisch Rekencentrum . De switching hub staat op het gelijkvloers van gebouw S1 en de repeater hubs op de eerste verdieping.
Bedenk dat de switch poort zich zoals een ander station (DTE) gedraagt en dat aan de configuratieregels van het collision domein voldaan is. De optische vezel kan een full-duplex verbinding zijn die dan wel 2 kilometer lang mag zijn. Het gecreëerde netwerk loopt volledig op 100 Mbps.
Bron: 9
Sommige werkstations hebben enkel een coax-aansluiting en worden voor die werkstations geen Fast Ethernetkaarten meer aangeboden. Ook is het zo dat een aantal gebruikers tevreden is met een 10 Mbps aansluiting, terwijl andere power gebruikers op 100 Mbps wensen aan te sluiten.
In ieder geval is het wenselijk dat de servers eerst omgeschakeld zouden worden, omdat zo elke gebruiker hiervan kan profiteren.
We beschrijven nu een mogelijke strategie om de overgang van een coax busstructuur naar een Fast Ethernet sterstructuur te vergemakkelijken. De interessantste mediaspecificatie is 100Base-TX over UTP categorie 5 of STP klasse A, daar veel fabrikanten hiervoor een enorm aanbod hebben ontwikkeld voor zowel hubs als netwerkkaarten.
Het spreekt van zelf dat al deze acties in overleg met het Academisch Rekencentrum moeten gebeuren. Indien kaarten verwisseld worden, moeten de ethernetadressen eveneens gemeld worden. Voor de connectie met RUGnet kan men de verantwoordelijke Mr. A. Wouters (tel. 4743 e-mail:Arsene.Wouters=ugent.be) contacteren.
De bedoeling is over vijf servers op 100 Mbps te beschikken. Dertien PC's, twee X-terminals samen met vijf werkstations laten we nog op 10 Mbps functioneren. We bekijken de topologie in bovenstaande figuur eens van naderbij.
Aan de top van de hiërarchische LAN vinden we de switching hub. Deze switch heeft één 100Base-TX poort, zes 10Base-T poorten en is SNMP beheerbaar. Er is ruimte voorzien voor een tweede 100Base-TX poort. De switch is cut-through en wordt store-and-forward wanneer poorten bezet zijn.
De 100Base-TX klasse II repeater hub heeft acht poorten ter beschikking. Eén poort wordt gebruikt als uplink met de switch en vijf ervan worden gebruikt voor de 100 Mbps servers. Er is nog ruimte voor twee bijkomende 100 Mbps servers. Indien er nog servers of power gebruikers bijkomen, kunnen we door een tweede achtpoorts 100Base-TX (klasse II) repeater hub aan te sluiten op eerstgenoemde, nog eens zes 100Base-TX stations aankoppelen. De leegstaande 100Base-TX poort kan opgevuld worden en nog eens twee 100Base-TX repeater hubs kunnen aangesloten worden.
Twee 10Base-T poorten van de switch zijn verbonden met twee 10Base-T klasse II repeater hubs, die elk zestien poorten bevatten. Er is nog uitbreiding tot dertien 10Base-T stations mogelijk zonder extra repeater hub. Het is de bedoeling, naarmate er meer PC's bijkomen, de Ethernetkaarten te voorzien met auto-sensing 10/100 Mbps, en ze met voorkeur aan te koppelen op de 10 Mbps hubs.
Drie stations zijn direct op de 10Base-T poorten van de switch aangekoppeld. Dit zijn twee stations met veel netwerktrafiek (X-terminals) die door deze koppeling op een volle bandbreedte van 10 Mbps kunnen werken. Ook is er een fileserver via een coax naar UTP media convertor rechtstreeks op de switch aangesloten.
Tenslotte wordt een 10Base-T poort van de switch gekoppeld aan RUGnet, via een UTP naar optische vezel media convertor.